Pierre
Hij is ongenaakbaar. Met zijn stoere robuuste lichaam en zijn enorme op polaire koude berekende slaapzak geeft hij me weinig ruimte in ons lekke tentje. Daar begint het al mee. Ik moet en zal mijn plaats weten de komende twee weken. En dan is bijna nooit naast maar bijna altijd achter en soms ook haast onder de Limburger.
Als we de eerste nacht al opgezadeld blijkt te zijn met een wrak en lek geval vloekt hij wel, maar blijft rustig doorpitten. De handdoeken en de oude trui die ik op het grondzeil leg blijken de volgende ochtend maar net aan voldoende geweest. De zon is weg, maar het is droog, dus waar maak ik me druk om?
Eigenlijk hoort die kerel niet op een reis als deze. Hij doet het voor de vrouwen vermoed ik. Die zie je niet bij het echte werk. Vrouwen, zijn zwak. Heb ik gelukkig geen last van. Zolang ik nog niet door heb dat er een Woemi bij is dan hè.
Maar de eerste dagen vooral is het gewoon mannen onder elkaar. Samen met EJ en Niels duelleren we. Wie het eerste boven is. Wie het snelste over blokkenterrein kan. Of je ook een sprintje trekken kan met 18 kilo op je nek. Dat kan, maar kost me bijna een enkel. Niels slipt weg en knalt keihard met zijn onderbeen tegen een steen. Het wordt tijd om het wat rustiger aan te doen en Pierre’s suprematie te erkennen. Het maillot à pois is voor hem.
We componeren een lijflied, en brullen het zo luid dat zelfs de verste achterblijvers het kunnen horen.
Nous sommes les montagnards
Pour deuz semaines maar
Ascendez en les montagnes
marchez sur les brouillard
Ja mist, dat hebben we helaas te vaak. Een dag nog lijkt het mooie weer terug te komen. Pierre voert ons aan op weg naar de top van de Pic de Bastan. Bovenop is het genieten. We schieten onze digi’s vol.
Mijn Woemi is er niet bij. Die hoort niet bij de elite, bevindt zich ergens achter in het peloton. En dat heeft een rustochtend genomen, en is niet ver van ons nachtbivak weer neergestreken, zittend, luierend, genietend van de zon. Het is meer een vrouw van de nacht, van haar sterren, en de drank. Mijn god wat kan dat kind zuipen. Ze zuipt me vierkant onder de tafel. En hier heeft zelfs Pierre moeite om te volgen.
Ik heb allang door dat het mis is met hem. Er wordt teveel ge-sms’t met thuis. Die nacht, de koudste nacht van onze reis biecht hij op. Een affaire. Met een getrouwde vrouw nog wel. Klinkt akelig bekend. De wind slaat ons tentje bijna plat. Gelukkig is Pierre groot en ik klein, en ligt hij aan de verkeerde kant, zodat de natte lappen in zijn gezicht slaan.
Jan en alleman is zich ermee gaan bemoeien. En zij durft niet meer, laat niks meer van zich horen. Ze heten niet allemaal Woemi. Die ging stug door. Totdat ze had wat ze hebben wilde. Mij.
Jammer dat deze Woemi schijnbaar geen interesse heeft. Ben wel weer eens toe aan wat leuks, kan niet blijven mieren en zeuren. Zoiets zeg ik ook tegen Pierre.
‘Laat zitten man, de wereld is vol met vrouwen.’
Pierre zegt niks, staart de donkerte in. Vecht met het natte tentdoek. Ik slaap, me veilig voelend achter zijn sterke lijf.
De volgende morgen is verschrikkelijk. Woemi en de meeste anderen hebben redelijk overleefd, ze hebben geslapen in een schapenhut. Met moeite lukt het ons warm water te maken voor koffie en thee. Ik schat het op een graad of nul nu.
‘Dit is ook geen vakantie, maar een wandelreis.’ EJ denkt grappig te zijn, maar niemand waardeert zijn quote nu nog. ‘Naar beneden’, dat is het enige wat we willen. Met een beetje geluk kunnen we in een paar uur in de bewoonde wereld zijn. En iedere honderd meter lager is een graad erbij.
Het is nu ieder voor zich zonder een god voor ons allen. De gids maakt zich als een van de eersten uit de voeten. Mijn sterrenWoemi hannest met haar bagage, klappertandend van de kou. Haar Aldiregenjas is niet bestand tegen dit weer, en ze heeft haar enige warme fleece ver opgeborgen. Ik ben de enige met geduld. Natuurlijk, misschien wacht me wel de liefde. Ik verzamel achtergelaten spullen, een pan, een trui, wat bestek.
Dan beginnen we onze barre tocht. ‘Langs de beek naar beneden’ is onze enige instructie. Langs de beek? Door de rivier wordt het soms. Woemi haalt levensgevaarlijke capriolen uit over spekgladde stapstenen. Alles heeft ze nat, maar ze wil droge voeten houden. Ik geloof het wel, doe alsof ik treurig ben, maar zing van binnen. Alleen op de wereld met sterrenWoemi, wie had dat kunnen denken.
Eindelijk beneden. Het beloofde restaurant is dicht. Onder het afdak wachten Pierre en een paar anderen. Woemi is oprecht dankbaar, lacht lief naar me, maar ook naar een voorbijkomende chauffeur. En voordat ik het weet is ze verdwenen. Ik kijk naar Pierre, heeft hij gezien wat er gebeurd is?
‘Vrouwen’ zegt hij en hij biedt me een sigaret aan. Het is nog maar een paar kilometer, een uur of wat, dat gaat lukken. En we zetten ons lijflied in. ‘Nous sommes les montagnards..’
Jorrit Driehuizen
|