Schotland winter 2002 (deel 2)
Dag 4
Diep vanuit mijn slaapzak gaat een signaaltje af. Ik realiseer me eerst niet waar ik ben, maar als ik mijn horloge uitzet en ik de slaapzak weer voel, besef ik het langzaam aan allemaal weer. Ik maak de kraag in mijn slaapzak los en ga overeind zitten. Onder mijn capuchon is de buitentijk nat. Blijkbaar heb ik flink liggen uitademen en is de damp tegen de slaapzak gecondenseerd. Misschien kan het nog even drogen, voordat het ding in de foedraal gaat. Ik kijk om me heen en voel routinematig aan de binnentent en het grondzeil. Het is wat klam, maar niet echt nat. Martijn is nu ook wakker geworden en hij zoekt naar wat spullen. Hij zet z'n bril op en hangt z'n identificatieplaatje om zijn nek. Dan begint hij gewoontegetrouw zijn relaas over het 'puike klimaatje' in zijn slaapzak. Ik kan dan natuurlijk niet achterblijven en we vervolgen deze verhalen door even goed te kijken naar onze 'loft' (het volume wat het dons inneemt en daarmee ook een maat voor de isolatiewaarde).
'Man, wat een loft zit er in dat ding'
'Ja, maar hoe zit dat hier bij je voeten?'
'ooh, daar lag m'n jas net op, dus da's een beetje ingekukeld'
Tot mijn grote spijt moet ik bekennen dat ik ondanks de 'stiffener' langs de rits het toch voor elkaar krijg om die verrekte tijk mee te ritsen. Dat is nog eens kunstig. Martijn schudt z'n hoofd en bromt dat Hennie toch niet zulke verkeerde slaapzakken maakt.
Nadat ik m'n bovenlijf heb omgekleed, steek ik wat hartkeks in de pindakaas en vervolgens in mijn mond. Ze kraken hard in mijn hoofd en dat zal ook wel de reden van de benaming zijn. Luidruchtig voer.Al voordat ik wegging wist ik dat die hartkeks na een paar dagen zouden gaan vervelen. Vorige keren was ik ze ook altijd al snel beu. Nu is het ook al weer zover. Keihard, ultra-droog en altijd met afgebroken hoekje. Om je kapot aan te ergeren. Uit het knalrode voedselfoedraal peuter ik een vettig zakje, waar een bruinige massa onderin ligt gestapeld. Als ik het zakje openmaak, stijgt een kruidige lucht op die de hartkeks doet vergeten. Ik vis uit het zakje een paar gedroogde worstjes op, knabbel ze weg, en begin dan de spullen op te ruimen en te ordenen. Martijn begint zich ineens met grote haast aan te kleden en als ik verwonderd zijn kant op kijk, verklaart hij dat truien breien op de meest ongelegen tijdstippen plaatsvindt, maar dat het een efficiënte vorm van gewichtsreductie is. Snel grist hij z'n pleepapier uit z'n rugzak en stapt de tent uit.
'oh, ik kan de haringen nog wel even losmaken,' roept hij, terwijl de luifel weer dichtgaat. Ik mompel wat terug en vervolg mijn bezigheid, niet beseffend wat voor stomme fout we nu uithalen. Ik ga weer verder met mijn spullen te pakken en ik trek mijn overbroek vast aan. Zo, nu het matje nog even oprollen en dan kan ik naar buiten. 'Even' oprollen is er nooit bij met die self-inflatables. Minstens twee keer moet ik het ding uit- en oprollen om alle lucht eruit te krijgen.Ik leg mijn inlegzolen in mijn bevroren schoenen en steek mijn voeten erin. Snel de veters dicht en de gamaschen erom. Man, wat een kou zit er in die schoenen!
Zodra ik de tent openrits, waait een fris windje door mijn vette haar. Het prachtige uitzicht wat ik te zien krijg, wil ik elke dag wel hebben. Uitgestrekte sneeuwhellingen met grijze en grauwzwarte rotspartijen die er af en toe doorheen schemeren. De sneeuw knoept onder mijn schoenen en de lucht is heerlijk fris. Ik zuig een flinke teug koude lucht in m'n longen en laat het beeld nog eens goed tot me doordringen. Wat een pracht en wat een intens mooi gezicht. Ik ben ineens ontzettend blij dat ik hier sta en dat ik toeschouwer mag zijn van wat voor mij misschien wel het mooiste landschap is wat er bestaat. Met een grijns bedenk ik dat het gepeupel in nederland nu wel in de file zal staan en al dan niet zwaar gestressed naar de filemeldingen luistert. Wat een contrast! Wat is het toch vreemd dat een volk in minder dan honderd jaar in feite alle primaire biologisch relevante handelingen en gedragingen tot bijkomstigheid bombardeert en alles wat nooit belangrijk was, of zelfs niet bestond, tot dagarbeid maakt. De gemiddelde nederlander zit wellicht achter een computer en is bezig met iets wat misschien in de verte nog enige relatie met primaire behoeften heeft. Maar of het nu echt is? Marketing, ondernemingsplannen, intern overleg...van zulke woorden kan ik alleen maar meewarig mijn hoofd schudden en hopen en mezelf beloven dat ik mezelf nooit in een dergelijke trieste maatschappij zal storten. Afstuderen, even werken en dan emigreren lijkt de enige oplossing. Ik zie de man even naar de kantine snellen en een gemagnetronneerd broodje ham achter zijn kiezen proppen. Vervolgens gaat hij weer op zijn vadsige kont achter zijn pentium 300 hangen. Niet zo lang geleden moest je voor dat broodje nog fysieke arbeid verrichten. Nu pak je zoiets uit het vriesvak in een afgeladen supermarkt. Wat er tussen het broodje zit is het resultaat van het korte en ongezonde leven van een roze varkentje dat met honderden soortgenoten in een bedompte schuur niet veel meer kan dan staan en aan de kettingen bijten. Tot hij met diezelfde soortgenoten in een veel te kleine vrachtwagen wordt gestampt en met tachtig kilometer per uur richting slachthuis wordt afgevoerd. Het geurende en volumineuze kapsel van de man is het resultaat van het molesteren van enige honderden pluizige konijnen. Maar dan heb je ook wat! Tenminste, voor de komende paar maanden. Daarna wil je toch weer wat anders proberen. De grijns is inmiddels van mijn gezicht verdwenen als ik bedenk dat ik binnen niet al te lange tijd weer terug moet naar dat gruwelijke land. Ik zal de stilte die je hier zo heerlijk kan ervaren ontzettend missen. Ik zal me weer kapot ergeren aan herriemakende mensen en het gelul over alles wat feitelijk totaal irrelevant is. De laatste restjes natuur die door middel van dassentunnels en andere kunstgrepen worden behouden, worden in de weekenden overspoeld door horden gillende kinderen en ouders die het verschil tussen een kastanje en een eik echt niet meer kennen.
Ik draai me om en schudt de deprimerende gedachten van me af. Ik ril even van het stilstaan in de kou. Schuin boven me zie ik de top van Cairn Toul. Onwillekeurig zoek ik een lijn naar boven, maar ik weet best dat we daar geen tijd voor hebben. We gaan voor de Ben en daarmee laten we een paar Munro's voor wat ze zijn. De spitse berg blijft mijn aandacht vasthouden en ik neem me voor om hier snel weer terug te keren.
Terwijl ik mijn tandenborsteltje uit een foedraaltje pak, kijk ik naar de sporen van Martijn. Hij is net over het graatje gelopen om daar even zijn toiletje te gebruiken. Ik haal het borsteltje door de tandpasta en steek het ding in mijn mond. Op dat moment voel ik een windvlaag in mijn nek suizen en het volgende moment wordt de tent omver geworpen en gaat het aquafoil zeiltje er met een noodgang vandoor. Even sta ik beduusd te kijken. Zal ik achter het zeil aanrennen, of moet ik de tent verankeren? De tent blijft op een zijkant hangen en ik gok er maar op dat er nog ergens een haring stevig vastzit. Ik ren het zeiltje achterna dat inmiddels een meter of 100 weg is. Uit alle macht probeer ik het ding in te halen, maar het geval heeft een flinke vaart. Ineens schiet me te binnen dat ik Martijn moet waarschuwen met behulp van de noodfluit om de tent te verankeren. Al rennend grijp ik het fluitje dat onder mijn jas bungelt aan een touwtje. Zo hard als ik kan, blaas ik op het plastic dingetje. Ondertussen heb ik bijna het zeiltje ingehaald. Nogmaals blaas ik op de fluit. Het schelle geluid lijkt te weerkaatsen, maar nergens zie ik Martijn. Verdorie..waar is die gast?? Ik sprint weer terug naar de tent. Het doek klappert in de wind en tot mijn grote schrik zie ik dat er slechts 1 half uitgetrokken haring de boel nog tegenhoudt. Ik sjor de tent weer overeind en ram met een flinke klap mijn pickel door een lus aan een scheerlijn. Dat ding houdt het wel even. Dan komt Martijn op z'n dooie akkertje over het graatje gelopen. Hij heeft helemaal niets gehoord van mijn signaal. Lekker betrouwbaar, zo'n fluitje. Het lag aan de windrichting en de ligging van het toilet. Het verlies van de tent zou toch wel desastreus zijn geweest voor onze tocht, maar misschien ook voor onze veiligheid. Zonder tent of bivakzak wordt het ineens een heel ander verhaal. Snel ruimen we de spullen op en dan kunnen we alsnog de rugzakken omhangen en vertrekken. We binden direct al de stijgijzers onder en we houden de pickel in de hand. We vervolgen onze weg over de besneeuwde graat. Er steken heel wat rotsen door de sneeuw heen en als je met 1 punt van je stijgijzer net op zo'n punt komt, draait je voet vervelend weg. Het geluid van staal over rots is af en toe ook om rillingen van te krijgen. Wat mij een beetje zorgen baart is het feit dat het zicht steeds slechter wordt. We hebben te maken met laaghangende bewolking en in combinatie met de sneeuw geeft dat vervelende omstandigheden. Het is ook al weer warmer geworden; het vriest nog maar een paar graden. Naarmate we verder komen, neemt het zicht steeds verder af. We zetten de skibrillen op om wat meer contrast te krijgen. Het is bijna onmogelijk om te zien waar nu precies de sneeuw ophoudt en waar de lucht begint. Het vervelende is dat zowel links als rechts van ons een tamelijk steile wand de diepte ingaat. Reden genoeg om uiterst voorzichtig te werk te gaan. Voorzichtig zet ik de ene voet voor de andere voet, ondertussen speurend in de door mijn skibril gekleurde oranje sneeuw. Helemaal gerust ben ik niet. Het is beangstigend om zo weinig te kunnen zien, terwijl je weet dat vlak naast je een afgrond loopt.
Na een klein poosje zien we voetstappen in de sneeuw. Hoewel voetstappen nooit garanderen dat je goed zit, geeft dit ons wel een indicatie dat we midden op de graat zijn. Langzaam aan bereiken we het punt waar we moeten afdalen. We kijken nog eens goed op de kaart en zetten een kompaskoers uit naar het punt dat we willen bereiken. Martijn loopt een eindje naar voren, terwijl ik met het kompas kijk of hij de goede kant opgaat. Zo komen we al dalend bij het half bevroren beekje dat hier naar beneden kabbelt. Hier is het zicht een stuk beter en we kunnen redelijk ver het dal inkijken. Met behulp van de kijker kunnen we zelfs de Courror bothy zien liggen. We kijken wat de beste manier is om af te dalen. Aan beide kanten van de beek lopen vrij steile wanden naar beneden. De beek zelf is niet voldoende verijsd om daarover te kunnen afdalen. Een eindje verder vinden we een pad wat naar beneden slingert. Op deze manier is het eenvoudig om af te dalen. Terwijl we steeds lager komen, wordt de sneeuw minder diep en verdwijnen de verijsde stukken. Het is merkbaar warmer hier in het dal. We zien de bekende heidestruikjes en daartussen zien we zelfs het gras door de schaarse sneeuw heenprikken. Dan staan we voor de bothy. Het gebouwtje ziet er solide en netjes uit. Als we de deur echter openzwaaien, komt ons een lucht tegemoet die je normaal verwacht in een ranzig hoekje op een station ergens in een flinke stad in Nederland. Sommige mensen doen hier blijkbaar hun behoeften. In het hokje staat een rek met wat voedsel, een blikje gas, een paar kaarsen en een schop. We bekijken even het logboekje ('please watch our mountainbikes, we'll be back tonight…two cold climbers) en gaan dan buiten zitten om even een pindaatje te eten en een slokje water te drinken. We kijken op de kaart en proberen in te schatten wat we het beste kunnen doen. Het is nog maar net middag en we willen morgen op de BenMcDui staan. De route die we thuis hadden bedacht lijkt ineens nogal omslachtig. We kunnen eens stuk afsnijden door het dal in de andere richting te volgen en via een smalle pas bij de zuidzijde van de Ben uit te komen. We zullen dan zo'n 400 meter onder de top een bivak maken en de volgende ochtend de top bereiken. We hebben dan nog genoeg tijd om een flink stuk af te dalen en een begin te maken met de tocht naar Braemar. Zo gezegd, zo gedaan. We hijsen de rugzakken weer op en we vertrekken met de pickel op de rugzak en de stokken in de hand in tegenovergestelde richting. Door het dal loopt een pad, maar dit pad is tevens een riviertje tijdens natte perioden. Nu is het ook nog eens bevroren. We banjeren daarom door de heide die naast het pad groeit en soms tot net onder de heupen komt. Het valt behoorlijk tegen om hier snelheid te maken. Ik vind het ergerlijk dat het zo lang duurt, maar er valt niets aan te doen.
Vlak voor de smalle pas winnen we vast wat hoogte, waardoor we de heide en beetje omzeilen. Zodra we voorbij de wand zijn en in de pas kunnen kijken, zien we weer wat we de afgelopen dagen gewend waren: Sneeuw en ijs. Het is inmiddels bijna 4 uur en ik wil zo langzamerhand een plaatsje gaan zoeken om de tent neer te zetten. Om zo veel mogelijk tijd te winnen voor morgen, gaan we nog een klein eindje door. Martijn neemt een route langs een sneeuwveldje met een stukje ijs erin en ik wil verderop nog even kijken of er een mooi plekje te vinden valt voor de tent. Als ik zie dat het 'vlakke' plekje helemaal niet zo vlak is als dat het er uitzag, ga ik meteen naar boven door een sneeuwveldje om met Martijn een plek te vinden. Ik twijfel nog even of ik de stijgijzers onder zal doen, maar ik besluit het te laten zitten, omdat het toch niet zo steil is en het zoveel tijd kost. Halverwege het veldje kruip ik al tierend op mezelf naar boven. Het veldje blijkt toch te steil en ik glij af en toe een eindje weg. Gelukkig kom ik zonder ongelukken op het graatje en daar zie ik Martijn. We vinden een plekje in een verlaging en besluiten daar de tent op te zetten. Het valt me tijdens het rondlopen op dat de sneeuw erg papperig aan het worden is. We kunnen dit wel rijmen met de veranderende weersomstandigheden. Beiden hopen we dat het weer kouder en helderder zal gaan worden. We hebben stevige sneeuw nodig om snelheid te kunnen maken, maar bovendien moeten we morgen voldoende zicht hebben als we de BenMcDui willen doen.
Een voor een kruipen we de tent in en nemen we plaats in kleermakerszit op de matjes. Uit m'n rugzak haal ik m'n slaapzak en spreid die uit over m'n pijnlijke voeten. Ik trek een paar droge sokken aan en ik vervang mijn thermisch ondergoed door het andere set. Ik leg m'n jack aan de kant en hongerig slurp ik de pasta naar binnen. Ongerust tel ik mijn voorraadjes uit, maar het blijkt weer mee te vallen. Na een paar voldane zuchten te hebben geslaakt, pak ik een pen en een papiertje. Ik draai mijn hoofdlamp naar beneden en ik krabbel wat dingen die me te binnen schieten. Martijn volgt mijn voorbeeld en na het schrijven, lezen we allebei voor wat we hebben. Er volgen een paar 'oh ja, dat was vandaag' opmerkingen en we bergen de boel weer op. Martijn vist een setje speelkaarten uit een foedraaltje en we spelen een paar potjes pesten, liegen en andere gemene spelletjes. Het allergemeenste spelletje is overigens dat van de LED-lamp. Allebei proberen we ons zoveel mogelijk schuldig te maken aan het opzettelijk en plotseling verblinden van elkaar door de LED op de felste stand vlak onder elkaars neus aan te zetten. Na een tijdje vinden we het weer welletjes en poetsen we de tanden en doen de lampen uit. ik vouw m'n fleecevest onder m'n hoofd en ik rits de slaapzak nu helemaal dicht. Nadat de juiste koordjes op de goede stand staan, kan ik m'n ogen dichtdoen. Nog even lig ik een beetje te peinzen, maar al snel dient de slaap zich aan. Langzaam zak ik weg.
Dag 5
Als we wakker worden, is het buiten nog steeds nevelig. Het zicht is beperkt tot hooguit 100 meter. Als we op de thermometer kijken, zien we dat het zelfs niet meer vriest. We beseffen dat dit ongunstig is voor het verloop van de tocht. Het lawinegevaar neemt toe en de kans dat alles nat en vochtig wordt, neemt ook toe met de oplopende temperatuur. Ook de kans op slecht zicht is nu aanzienlijk. Na kort overleg, besluiten we om het toch te proberen. We pakken de boel in en binden de stijgijzers onder. Nadat we de rugzakken hebben omgehangen, vertrekken we in de richting van de zuidzijde van de Ben McDui. We traverseren eerst een redelijk steile helling. Het gaat niet echt snel, omdat we regelmatig om en over rotsblokken heen moeten. Door een klein eindje af te dalen en vervolgens langs een kort maar steil sneeuwveldje weer omhoog te klimmen, winnen we wat tijd.
Hierna begint de ongeveer 40 graden steile wand naar het plateau. De sneeuw is tamelijk vochtig en pakt daarom goed. Het nadeel daarvan is dat de sneeuw opbalt tussen schoenen en stijgijzers. Na 5 stappen hangt er een paar kilo sneeuw aan mijn voeten. Met de pickel tik ik de sneeuw er regelmatig vanaf, maar het blijft irritant. Ik loop al tierend omhoog, terwijl ik me afvraag waarom ik zo stom ben geweest om geen anti-stollingsplaatjes te kopen. Waarom zitten die krengen eigenlijk niet standaard bij de stijgijzers? Wat me eigenlijk meer verontrust is het verder afnemen van het zicht. Met moeite kunnen we nu nog een meter of 10 overzien. De lucht en de sneeuw lijken met elkaar versmolten te zijn. De kaart komt weer tevoorschijn en we zetten een koers uit. Ik trek het spoor en Martijn checkt de koers. We moeten zo wel op de goede plaats uitkomen. Het sporen gaat zwaar en Martijn trekt nu ook zijn eigen spoor. Het is niet verstandig om direct in de vallijn van de voorganger te lopen. De helling wordt steeds steiler en ik vertrouw de stabiliteit van de sneeuw niet meer. Naarmate de helling steiler wordt en er toch nog sneeuw op ligt, zal het hele zooitje bij een kleinere 'trigger' naar beneden zeilen. Zelfs een kleine hoeveelheid sneeuw kan dodelijk zijn. Het graven van een sneeuwput bevestigt onze vermoedens. Het is hier inderdaad bloedjelink! We besluiten om ietsje naar links te traverseren, waar enkele flinke rotsblokken door de sneeuw heen steken.
Misschien dat de sneeuw hier iets minder snel zal gaan glijden…
Hoe het precies zover gekomen is, weet ik nu niet meer, maar op een gegeven moment kijk ik naar boven en zie ik dat ik tegen een bijna loodrechte (minstens 65 graden) wand hang. Ik balanceer op de voorste punten van mijn stijgijzers en met 1 vuist en een pickel in de sneeuw. Als ik door mijn benen naar beneden kijk, zie ik ook Martijn tegen de wand aangeplakt. Op dat moment besef ik dat ik nu beter niet kan vallen. Hoewel ik me realiseer dat we in een lastige situatie terecht zijn gekomen, voel ik gelukkig geen angst. Ik kijk nog eens naar boven. Het lijkt erop dat daar een lichter randje te zien is. In de white-out is echter niets zeker. Een paar seconden later zie ik al niks meer. Hoe gaat deze wand verder? Ik probeer af te wegen wat het minst gevaarlijk is: of uiterst voorzichtig afdalen, of nog een stukje doorklimmen. Al schreeuwend overleggen we wat te doen. Het lijkt ons toch het beste om hier af te dalen. Voorzichtig gaan we terug, iedere keer stevig de punten in de wand trappend. We moeten weg uit deze wand! Na een meter of vijftig zeer voorzichtig te hebben afgedaald, wordt de helling iets minder steil. Opgelucht kunnen we naar rechts traverseren om daarna weer omhoog te gaan. Het zicht wordt echter nog slechter. Met moeite kan ik Martijn onderscheiden die zo'n 3 meter voor me loopt. We bereiken het plateau onder de top en merken dat het zicht hier al niet veel beter is. We kunnen de top wel vergeten. Het enige dat telt is dat we snel en veilig van de berg af moeten zien te komen. Een blik op de kaart vertelt ons echter dat er legio mogelijkheden zijn om van dit plateau af te vallen en zo'n 600 meter lager uit te komen. Aangezien we boven en onder niet van elkaar kunnen onderscheiden, lijkt het mij het beste om op dit relatief veilige punt de tent op te zetten en af te wachten. Martijn vindt echter dat er een aanzienlijke kans is dat dit weer lang aan zal houden en dat we wel eens door het voedsel heen kunnen raken. Daar moet ik hem gelijk in geven. We dalen af via de noordoostkant. Extreem voorzichtig navigeren we ons een weg naar beneden. Af en toe zien we tussen de witte brei een rotsblok doorschemeren. Hiermee kunnen we iets beter navigeren, maar het blijft gekkenwerk. Om de paar minuten pakken we de kaart weer bij de hand om te zien of we goed zitten en of er objecten zijn die we kunnen herkennen. Ik heb het gevoel dat we niet meer weten waar we zijn. Martijn gaat voorop en lijkt precies te weten waar we naartoe moeten. Ik loop achter hem aan. Onder m'n capuchon zucht ik een paar keer diep en denk er het mijne van. Als ik weer eens m'n voet verdraai op een rotsblok kan ik het niet laten om eens hartgrondig te tieren. De aantrekkende wind doet mijn scheldkanonnade verwaaien en zorgt er bovendien voor dat het behoorlijk koud aanvoelt. Ik trek m'n capuchon over m'n hoofd en doe m'n Gore-tex handschoenen aan. Nog eens raadplegen we de kaart. Ik steek wat worst in mijn mond en spoel er een slok water achteraan. We moeten doorgaan. Hier blijven wachten heeft geen zin, dat zie ik nu ook wel in. Straks wordt het donker en dan zullen we stoppen, maar tot die tijd moeten we hoogte verliezen. Vermoedelijk zal het zicht op geringere hoogte wat beter zijn....
Die middag maakten we een bivak op een plek die we eigenlijk niet konden plaatsen op de kaart. Het zicht was ook hier uitermate slecht. Net toen Martijn de XGK aanstak, losten de wolken gedurende enkele minuten even op. Wat we toen zagen was werkelijk verbluffend mooi. Iets beneden ons lag een schitterend bergmeertje, begrensd door puntige rotsen met blinkend witte sneeuwdekens. Daarna was het weer onzichtbaar geworden.
We bespraken onze tactiek die avond in de tent en we kwamen tot de conclusie dat de tijd begon te dringen. De volgende dag trokken we door een koud, nat en winderig dal terug in de richting van Aviemore. Na een hele dag ploeteren door modder en heide vonden we een bothy. Helaas was er geen hout in het hok en het dichtsbijzijnde bos was aardig ver van ons verwijderd. We stookten de haard een kwartiertje op met behulp van verrotte varens en andere stengels. Nog diezelfde avond waaiden een paar verlopen wandelaars het hutje in en zij wisten ons te vertellen dat het gruwelijk zou stormen hoger in de bergen. We besloten om de laatste paar dagen in het hutje te blijven en de spullen een beetje droog te maken. Zo gingen de laatste dagen langzaam voorbij, terwijl we een beetje lazen, af en toe even naar buiten gingen en een keer een tocht ondernamen om wat eten te halen. We brachten kerstmis door in het hutje en ik was blij dat ik de nederlandse decadente variant op het feest mocht missen.
Toen ik weer thuis was en water uit de kraan dronk en in m'n T-shirtje op de bank hing, kon ik nauwelijks geloven dat we in die machtige bergen geweest waren. De Cairngorms. Schitterend. Indrukwekkend, maar niet om mee te sollen.
Joeri van der Kloet
|